Jaak Brouwers

Ritueel

De vrede weegt. Vanuit de hemel tolt
de felste fakkel neer in zee die even brandt.
Het weze gulpend bloed wat op de strandlijn stolt.
Achter de bergenkam langs de verkoolde kant
de zekere gloed dat er een veldslag heeft gewoed,
dat aan dezelfde bron waar de cultuur ontsprong
nu een verpestend nest van adders wordt gevoed.

Een vliegtuig schrijft een staartster op de horizon.

Waar is je hand? Geen ondergang verbreekt
die zoetste band, geen wanhoop houdt de hondewacht
op dit gemarteld land zolang een jong geslacht
in zijn vernederd vlees het vreugdevuur ontsteekt.
En op het slagveld van dit stervend werelddeel
- als reine dieren parend op dit offerblok -
voltrekken wij opnieuw het oudste ritueel

zoals twee wimpels golven aan dezelfde stok.

 



Abstract over poëzie spreken heeft voor mij nooit veel betekend. Ik vind poëzie overal, in de natuur en in de kunst, maar liefst spreek ik over de poëzie in gedichten en in dat geval heb ik de gedichten erbij nodig. Het poëtische van het gedicht interesseert me, niet de vage ideeën of ingewikkelde geleerdheden die al eeuwen over poëzie verkondigd zijn.
Anderzijds kan ik niet aanvaarden dat ontwikkelde mensen niet in staat zouden zijn een relatief moeilijk gedicht te appreciëren, ik bedoel een gedicht dat niet reeds bij de eerste lezing zijn geheimen prijsgeeft. Een paar voorbeelden maken dat duidelijker. Iedereen kent en bewondert van Gezelle de gedichten Het ruisen van het ranke riet en Dien avond en die roze. Het zijn mooie gedichten, niet Gezelle's beste gedichten. Onbekender want moeilijker zijn gedichten als In 't riet, Vertijloosheid, 't Groeit overal entwat en heel wat andere uit zijn laatste verzenbundels. Wie zich evenwel de moeite getroost die gedichten aandachtig te lezen en erin door te dringen haalt veel hoger genot daaruit dan uit de eerstgenoemde. Het is onbetwistbaar juist dat een hogere moeilijkheidsgraad die wij overwinnen onze intellectuele vermogens een hogere graad van voldoening schenkt al was het slechts de voldoening een moeilijkheid te hebben overwonnen. Dat heeft niets te maken met elitaire houding, met ontwikkeling van geestes-vermogens daarentegen alles. Wie in de wiskunde niet boven het peil van twee plus twee komt, beleeft geen genoegen aan analytische wiskunde. Omgekeerd is dit evenzeer waar. Wie beneden zijn peil moet werken blijft niet lang een gelukkig mens. In de beleving van gedichten omgezet betekent dit dat een mens met enige graad van ontwikkeling weinig heeft aan het simplistische Boerke Naas of aan Hete pootjes. Het geringe onderschatten hoeft niet. Het geringe overschatten is daarentegen veel erger. Op dezelfde manier blijft de ontwikkelde lezer onvoldaan bij zoveel moderne poëzie van Neo-romantiek en Nieuw Realisme. Wie ze aanprijst haalt het peil van de mens omlaag. Alleen een zekere moeilijkheidsgraad naar vorm en inhoud kan een ontwikkeld mens de voldoening schenken waarop hij in feite op onverschillig welk gebied recht heeft en volgens mij aanspraak moet maken.

Het is verbazingwekkend hoe weinig woorden soms nodig zijn om sfeer op te roepen. In dit geval drie: de vrede weegt. Daarmee hangt het gewicht van een naar de avond neigende dag over onze schouders. Waarin schuilt het geheim dat uit het verband van de woorden 'vrede' en 'wegen' ons de zwaarte, niet de vermoeienis, wel de druk van de dag zo suggestief voor ogen zet als zagen we ze getekend, een houtskooltekening van Permeke, die oude man op de rug gezien, je voelt zijn armen hangen, zijn voeten slepen. Wat ons hier drukt is het gewicht van rust. Die is ook drukkend aangezien ze ons de afwezigheid van leven toont. Beweging en drukte daarentegen geven ons de bedrieglijke indruk van levens-'lust'. Vrede kan zo leeg schijnen, afwezigheid van mensen en hun beslommeringen zo doods. Karel Jonckheere schreef ooit: We willen eenzaam zijn maar niet alleen. Eventjes alleen zijn is niet bedoeld, daar zien we niet tegenop. Een hele dag alleen zijn is al wat veel. Alleen zijn op een strand, bij avond, alleen op een volkomen verlaten strand. Niemand die meegeniet van de zonsondergang. Niemand aan wie je je gedachten of gevoelens kwijt kunt. Je beleeft het wel eens in depressieve stemming. Op dat ogenblik wordt zonsondergang heel erg ondergang, teloorgang, verlies. De vrede weegt.
Natuurlijk drukken die lange e-klanken hier zwaarte uit. Dat doen e-klanken niet altijd, hier wel. Je voelt direct aan dat het geheim van de taal niet in die enkele klanken schuilt. Als het woord 'wegen' niet het drukken van gewicht betekende, zou het niet zwaarder aandoen dan 'zegen' of 'regen'. Van Van de Woestijne is de versregel: En wat de bomen wegen in de herfst waarin zoveel nadruk op 'wegen' valt dat de e-klank van dat woord veel langer schijnt te duren dan de andere. Je kunt de invloed van de klanken hier niet wegdenken. Het geheim van de taal zit niet of niet alleen in de klank, wel in de geladenheid die de woorden op één of andere manier meekrijgen, ik vermoed dat die manier grotendeels de inspiratie uitmaakt. Als het om klanken gaat zijn de moeilijkheden niet gering.
Subliem klinkt: Het huis mijns vaders waar de dagen trager waren... (Van de Woestijne) en onbenullig: De rode koorts die boort nu door mijn hoofd (Blanka Gijselen).

De vrede weegt.

Daarmee is sfeer geschapen. Het gedicht heeft een eerste akkoord laten klinken, de toonaard bepaald: wegens de e-klank kun je zeggen dat de toonaard e kleine terts is, de toonaard van het vioolconcerto van Mendelssohn, een muzikaal-rijk stuk muziek. In het gedicht horen we de e-klank naklinken in de volgende zin: Van uit de hemel tolt / de felste fakkel neer in zee die even brandt. Toeval is het niet, zo min als de betekenis van het gedicht toeval zou zijn.
Neergang is daarmee gegeven, ondergang en onheil, brand. Daarbij knoopt aan: het weze gulpend bloed wat op de strandlijn stolt. Van bij de eerste woorden van dit gedicht treft ons de ongemene om niet te zeggen ongelooflijke klankenrijkdom van de zin. Na De vrede weegt krijgen we die opeenvolging van e-klanken, maar dat niet alleen, direct komen alliteraties de klemtoon versterken: de felste fakkel, strandlijn stolt. Maar er is méér gaande: de zin wordt bovendien beheerst door l-klank in hemel, felste fakkel, gulpend bloed. De dichter is niet gebonden, hij kan woorden kiezen uit het ruime geheel van de taal. Toch kiest hij precies voor dit ene woord. Hij kon schrijven: 'Van uit de hoogte valt het grootste vuurwerk neer.' Of iets in die trant. Weinig mensen realiseren zich hoeveel taalbezit, taalaanvoeling, inleving, geduldig vijlen en afwerken vereist zijn voor het schrijven van één goede dergelijke zin. Juist die precieze, tot op het detail verantwoorde woordkeuze wijst op métier. Komt daar de kracht bij waarmee hier deze zinnen hun geladenheid op de lezer-luisteraar overbrengen, dan hebben we te doen met poëzie die haar naam verdient.
De atmosfeer van onheil, van brand en gulpend bloed wordt aangehouden in volgende zinnen

Achter de bergenkam langs de verkoolde kant
de zekere gloed dat er een veldslag heeft gewoed,
dat aan dezelfde bron waar de cultuur ontsprong
nu een verpestend nest van adders wordt gevoed.

Hier komen binnenrijmen en assonanties de intensiteit versterken. De verbetenheid van deze sombere gedachten zit sterk aangeduid in de k-alliteratie: -kam, verkoolde kant; dan verdonkert de klank met gloed, gewoed; verzacht bij de reminiscentie aan het ontstaan van de cultuur: bron, ontsprong, geen volkomen rijm, maar toch zozeer rijmwoord dat later horizon het rijmwoord kan worden bij ontsprong, een klank die onwillekeurig terugwijst naar bron; de toon wordt bepaald scherp en bits in verpestend nest, waarmee spontaan al het verwerpelijke van cultuurverloedering samengevat wordt. Het gedicht is in zijn vormvolmaaktheid alleen al een aanklacht tegen de onbenulligheid van zoveel schrijvelarij die op niets is gebaseerd, die alleen bewijst dat ze zonder moeite - maar ook zonder inhoud en meestal zelfs zonder vorm - op papier werd gezet. Het gedicht wordt niet poëzie 'omdat het rijmt'; een tekst wordt evenmin poëzie 'omdat hij niet rijmt'. De poëtische kracht van een gedicht zit met veel subtielere vezels en zenuwen aan hart en geest van de dichter en zijn taal gebonden.

Laten we teruggaan en kijken wat in dit eerste gedeelte van het gedicht werd gezegd.
Na een zwaar wegende dag brengt het aanschouwen van de zonsondergang en de felle rode schijn op het water gedachten aan onheil mee. De tijd was rijp voor die overdenkingen in de jaren tussen 1970 en 1975, veel goeds stond ons niet te wachten, de heerlijke jaren lagen achter ons; op velerlei manier werd gesproken over of gewezen op een sombere toekomst, het milieu ging ten onder, lucht- en waterbezoedeling waren van die aard dat het wereldeinde zich voorspellen liet. Dat het met de geestelijke waarden van de mens niet beter gesteld was, kon je in tijdschriften en brochures uitvoerig uitgelegd vinden. Europa, de bakermat van alle cultuur, werd overspoeld door vreemde invloeden, bezat geen weerstand meer, nieuwe kracht was niet voorhanden, Europa leverde alleen nog hooligans en leeghoofden. Erg was het gesteld in Griekenland dat in die jaren door onzinnige politieke moeilijkheden was verscheurd.
In die sfeer moeten we dit gedicht situeren. De onheilsprofeten hadden carte blanche gekregen, gingen zich te buiten aan apocalypsen van niet geringe omvang. De Getuigen van Jehova wisten pertinent te vertellen dat 1975 het Laatste Oordeel bracht. Toen 1976 zonder wereldramp bereikt werd, verloren in Vlaanderen bijna de helft van de Getuigen hun geloof: de ontgoocheling was te groot geweest.
Midden het pessimisme was geestelijke rijpheid nodig en het besef dat jonge mensen met levenswil en -moed ter wereld komen, meer dan met ondergangsverzuchtingen. Even onder de indruk zijn van het zwartgallige toekomstbeeld dat ons werd opgehangen was mogelijk; even goed mogelijk en van nature uit aanvaardbaarder was instinctief verzet tegen een dergelijke het leven tegensprekende pessimistische moedwil. Jeugd en de sterkste drang die - weer van nature uit - jeugd beheerst en bezielt, de jonge kracht van liefde weerstaat niet alleen droefgeestige predikaties maar trekt er ongestoord en, als het enigszins kan, zingend aan voorbij.
Dat is wat hier verder in het gedicht in subliemere verwoording wordt gezegd. Als eerst met forse penseelstreek de ondergangsgedachte met bloed, gloed en verkoolde kant in zwart en rood is gezet, komt plots een serene zin een atmosfeer oproepen die alle naargeestigheid doorstreept met een regel hoop:

Een vliegtuig schrijft een staartster op de horizon.

Alle gedonderjaag uit de voorgaande zinnen valt stil bij dit geluidloze teken van vrede, van aankondiging van de blijde boodschap: de staartster ging de Wijzen uit het oosten voor naar Bethlehem. Hier wordt de staartster door een vliegtuig geschreven; vliegtuig betekent nog altijd één van de grootste verwezenlijkingen van de Vooruitgang. Eigenlijk zie of hoor je het vliegtuig niet als het in de verte een streep trekt, je ziet nauwelijks het puntje dat de streep voorafgaat.
De sereniteit van die versregel kondigt de kering aan.

Waar is je hand?

In het gedicht komt slechts één vraag voor, deze. Let wel, er staat niet: 'Waar ben je?' al komt dat ongeveer op hetzelfde neer, maar plomper gezegd. Waar is je hand? is terzelfder tijd schroomvalliger en sensueler. Hand verwijst naar raken, aanraken, tasten; beduidt vertrouwelijkheid, intimiteit. De toevoeging is even merkwaardig als de vraag:

Geen ondergang verbreekt
die zoetste band, geen wanhoop houdt de hondewacht
op dit gemarteld land zolang een jong geslacht
in zijn vernederd vlees het vreugdevuur ontsteekt.

Nergens is van 'band' gesproken en toch staat er dat hij door geen ondergang zal verbroken worden. Alleen de vraag: Waar is je hand? bevat impliciet die zoetste band, tevens binnenrijm dat door zijn klank in het vervolg van de zin aan 'land' gebonden wordt. Dat de zonsondergang - die niet met name genoemd werd - de gedachte aan ondergang meedroeg staat hier duidelijk genoeg. Geen ondergang verbreekt die zoetste band. Sterker en beeldrijker verbreed wordt het uitgedrukt in geen wanhoop houdt de hondewacht op dit gemarteld land. Sterk en beeldend is de wanhoop die de hondewacht houdt, dat is de wachttijd van middernacht tot vier uur 's morgens. Op een schip bestaan per 24 uur acht wachttijden van elk vier uur. Psychologisch de langste en somberste is de hondewacht, vooral midden op de oceaan, iedereen slaapt, de wacht moet grote eenzaamheid trotseren. De verwijzing naar alle mogelijke morele vooroordelen en taboe-beperkingen aangaande het vlees wordt met sterke nadruk in vernederd uitgesproken. De waarde van de samenhorigheid van man en vrouw - die zoetste band -, de krachten van de liefde komen alle onheil en wanhoop te boven. Enigszins rebels klonk in de jaren waarin het gedicht geschreven werd deze verdoken oproep om het vlees niet langer te laten vernederen, om onbeperkt en in vrijheid het vreugdevuur van de lichamelijkheid te ontsteken. Dan gaat de verbinding in.

En op het slagveld van dit stervend werelddeel
- als reine dieren parend op dit offerblok -
voltrekken wij opnieuw het oudste ritueel

Uit de laatste verzen lees je dat erotiek de stuwende kracht in leven en dus ook in het gedicht is. Geen hartstocht is zo besproken, bezongen, ontleed, verheerlijkt en verguisd of bestaat onder zoveel vormen als de liefde. Hier wordt de paringsdaad het zoenoffer dat een nieuwe wereld mogelijk moet maken.
Maar ondergang is er inderdaad: werd tevoren over veldslag gesproken, wat daarna overblijft is het slagveld van dit stervend werelddeel. Gaat het ten onder, het is geen totale ondergang. Het stervend werelddeel wordt in zijn dood gesublimeerd tot offerblok waarop het oudste ritueel, het offer van de copulatie wordt volbracht.
Zoals de eerste strofe naar een bijzonder sereen besluit leidde, zo voert de tweede strofe ons naar een afsluitende zin die dat oudste ritueel subliem in beeld omzet: het samengaan, het in en met elkaar opgaan naar de hoogten van de coïtus wordt hier vergeleken met het golven van twee wimpels aan dezelfde stok. Weer is de woordkeuze belangrijk. Niet over het wapperen of flapperen of slaan of waaien gaat het hier. Golven is het exacte woord voor deze wimpels die samen dezelfde gracieuze bewegingen uitvoeren, soepel en in volledige overgave aan hun natuur.

Weinig gedichten zijn bestand tegen vivisectie omdat je ze onmogelijk terug samengevoegd krijgt. Alleen sterke gedichten zoals dit weerstaan alle ontleding: hun rijkdom geven ze slechts prijs aan wie geduldig tot de kern van hun wezen wil gaan en daarbij geen enkel element uit het oog verliest. Heel wat zo genoemde poëzie van na 1945 hecht geen belang aan de klankelementen in de zin en in het vers. Ze blijkt weinig bestendig. Klankrijkdom, zuivere welluidendheid is voor het gedicht van groot en blijvend belang. Dit gedicht is een voorbeeld van klank-perfectie. Op de meeste en opvallende klankelementen werd reeds gewezen. Het is misschien goed nog even het geheel te overlopen.
Het is nuttig te weten dat een gedicht niet op één klank moet worden gebouwd. Waar tevoren gezegd werd dat de e-klank de toonaard van het gedicht is, betekent het niet dat er geen andere klank in voorkomt of dat niet naar andere klanken geëvolueerd, gemoduleerd wordt. Dat gebeurt ten andere in dit gedicht. Stilaan worden de e-klanken door andere overstemd. Het loont de moeite het gedicht te beluisteren in zijn evolutie van vers naar vers, van zin naar zin, van strofe naar strofe. In het tweede vers komt een rijmwoord met a-klank voor, maar niet zonder dat die in het woord fakkel was aangekondigd. In de derde versregel staat bloed een aankondiging van de oe-klanken gloed en de rijmen gewoed, gevoed. Op bron en horizon werd gewezen evenals op de binnenrijmen hand, band, land. Met vernederd vlees, stervend werelddeel en ritueel duiken de e-klanken weer op. Tenslotte verzacht de toon doordat o-klanken het vers gaan beheersen: offerblok waarop het laatste vers uitruist met zoals twee wimpels golven aan dezelfde stok, voor wie een alexandrijn kent: de o-klank staat in de derde en de zesde voet, d.w.z. als laatste klank voor de cesuur en als slotklank zonder meer. Dat die laatste versregel door o-klank wordt overheerst knoopt hem vast aan het rijm van de vrijstaande slotregel van de eerste strofe: Een vliegtuig schrijft een staartster op de horizon.
Het gedicht is in alexandrijnen geschreven behalve de eerste regel van elke strofe, die is vijfvoetig jambisch, een kortere aanloop naar de stormachtige, de bewogen strofengedeelten. Het is telkens de losstaande versregel die een verzachtende functie krijgt, een betekenis van verlossing bijna uit de spanningen van het gedicht.
Aan het toeval werd zo weinig mogelijk overgelaten. Niet alleen wordt veldslag omgezet tot slagveld, het woord staat in de vijfde versregel van de strofe. De rijmwoorden zijn uitsluitend mannelijk-hard. De zwier, de soepelheid, de rust brengende en zelfs licht melancholische bijtoon van het vrouwelijk rijm werden geschuwd. De greep van het gedicht kon de klassieke afwisseling van mannelijk en vrouwelijk rijm niet toelaten.
Dit spel van klanken en subtiele nuanceringen binnen de zin, het contrast van de (heftige) pessimistische eerste strofe met de (heftige) erotische tweede strofe verkrijg je alleen door talent dat door oefening en geduld zijn werk weet te sublimeren tot kunst.



Dr. Fa Claes

Terug naar Index